Brieven van de onderduikbroers 1943

In 1943 werden alle overige Joden die nog in Nederland waren weggevoerd naar Westerbork en vandaar verder. Het jaar begon met het leeghalen van een groot aantal Joodse zorginstellingen en ziekenhuizen. Vanaf voorjaar 1943 werden alle Joden die buiten Amsterdam leefden in dit kamp gevangen gezet.

Op 15 maart 1943 constateerden de Duitsers dat zo’n 25.000 Joden ergens waren ondergedoken. Er werd besloten te gaan werken met premies om ondergedoken Joden op te sporen. De premie werd bepaald op zeven gulden en vijftig cent per Jood, een bedrag dat kon worden verdubbeld als de Jood de verordeningen had overtreden.

Op 10 april werd het verbod voor Joden om te verblijven in de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Zeeland, Noord-Brabant en Limburg van kracht. Alle Joden uit Noord-Brabant werden verplicht zich te melden bij Kamp Vught. Op 22 april volgden de provincies Utrecht, Zuid-Holland en Noord-Holland, met uitzondering van Amsterdam. In feite waren hiermee alle Joden in Duitse gevangenschap, met uitzondering van een beperkt aantal Amsterdamse Joden, enkelen met een uitzonderlijke vrijstelling (“Sperre”) en ondergedoken Joden.

Op 23 april 1943 verklaarde de bezetter de Nederlandse provincies ‘Judenrein’.

Vrijstelling en onderduiken waren de enige manieren om deportatie te ontlopen. Van de maximaal 25.000 joden die onderdoken overleefden er uiteindelijk zo’n 16.000.

De drie broers Cohen Rodrigues, Joop, Herman en Mon, zijn zo verstandig geweest om op tijd onder te duiken. Daarmee hebben de onderduikbroers hun levens gered. Vanuit de onderduikadressen communiceren zij met elkaar via brieven, waarvan er een aantal bewaard zijn gebleven.

Maart – april 1943:

Mei – juni 1943:

Juli – augustus 1943:

September – december 1943:


Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.